Skip to main content

Nieuwsbrieven Pensioenbehoud

Parlement is misleid door kabinet met pensioengarantie (12 okt. 2020)

Vanaf 2003 heeft de regering in de aanloop naar de nieuwe Pensioenwet de valse indruk  gewekt, dat de nieuwe wet met haar strenge financiële normen overeen zou komen met de betreffende artikelen van de EU-pensioenwetgeving IORP1. Die schijn werd opgeroepen doordat de regering steeds heeft verklaard dat de pensioenen ‘gegarandeerd’ zouden zijn. Van een ‘garantie’ of ‘onvoorwaardelijk’ pensioen is echter nimmer sprake geweest, ook niet in het wetsvoorstel voor de Pensioenwet door artikel 134 met de kortingsmogelijkheid.  

De brief van de Staatssecretaris van SZW Rutte van 6 februari 2004 (Kamerstuk Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 28 294, nr. 4 als bijlage 1) met de bij de brief behorende bijlage Hoofdlijnen voor de regeling van het financiële toezicht op pensioenfondsen in de Pensioenwet  vermeldt onder onderdeel 11 het onjuiste standpunt over het onvoorwaardelijk (‘gegarandeerd’) zijn van het nominale deel van de pensioentoezegging:

11. In de Pensioenwet zal onderscheid worden gemaakt tussen die onderdelen van de pensioenovereenkomst die als onvoorwaardelijk worden aangemerkt en die onderdelen die als voorwaardelijk worden aangemerkt. Het nominale deel van de pensioenovereenkomst wordt in ieder geval als onvoorwaardelijk aangemerkt. Dit onvoorwaardelijke onderdeel dient met zodanig hoge mate van zekerheid door het pensioenfonds te worden veiliggesteld, dat – gerekend vanuit de evenwichtssituatie van het fonds – wordt voorkomen dat het fonds binnen 1 jaar terecht komt in een situatie van onderdekking. Deze mate van veiligstelling van het onvoorwaardelijk onderdeel zal plaatsvinden via wettelijke voorschriften aan de hoogte van het vereist eigen vermogen (door middel van de wettelijk vastgestelde risicomaatstaf).

 

De toenmalige regering heeft daarna aan De Nederlandse Bank (DNB) gevraagd om haar (onjuiste) standpunt van een ‘onvoorwaardelijk’ pensioen te onderbouwen in de Palmnet notities van april 2004 (bijlage 2 en bijlage 3). Dit onjuiste standpunt van regering en DNB is door de aan de universiteit Tilburg verbonden Stichting Netspar verder uitgewerkt in De consequenties van fair value bij pensioenfondsen, Netspar Short Notes 2005-014 (bijlage 4).  

Ook daarna volhardt de regering in haar onjuiste standpunt met het onvoorwaardelijk zijn van de nominale pensioentoezegging. Zelfs in de Memorie van Toelichting (Kamerstuk Tweede Kamer, vergaderjaar 2005/2006, 30 413, nr. 3 van 20 december 2005 als bijlage 5) met de toelichting op het wetsvoorstel stelt de regering ten onrechte het volgende:

  • Pagina 5, de zin twee derde van boven:

Naast technische voorzieningen voor de onvoorwaardelijke verplichtingen en eventuele reserveringen voor voorwaardelijke toeslagverlening, moet een pensioenfonds een eigen vermogen aanhouden.

  • Pagina 86, de zin halverwege:

Pensioenfondsen moeten technische voorzieningen treffen voor alle onvoorwaardelijke pensioenaanspraken en -rechten.

  • Pagina 91 onder punt 1 de volgende zin:

1. door het creëren van vrijwillige technische voorzieningen (los van de verplichte technische voorzieningen voor de onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen),

Hiermee werd het parlement geheel onjuist voorgelicht in strijd met de voorgelegde wettekst. Daarin staat in artikel 134 de mogelijkheid van korten van het pensioen en dus zijn er geen ‘onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen’. Maar de uitwerking van de Pensioenwet met de rekenregels in het Financieel Toetsingskader (FTK) met daarin de extra strenge eisen is wél gebaseerd alsof de pensioenen ‘onvoorwaardelijk’ zijn. De Hoge Raad heeft in 2012 en 2019 nog eens bevestigd dat onze pensioenen ‘voorwaardelijk’ zijn. Daar hebben we nu alle ellende van met 12 jaar niet indexeren en soms kortingen. Hierover gaat onze procedure tegen de Staat, want het collectief van deelnemers en gepensioneerden dragen alle risico’s.

Nieuwsbrief van de Stichting Pensioenbehoud van 12 oktober 2020