Hoe de politiek onze pensioentoekomst wil onteigenen (22 juni 2020)
Het zijn spannende tijden voor ons pensioenstelsel en dus voor ons. Het voorstel van minister Koolmees moest van de vakbond VCP en de ANBO worden verbeterd voor de periode van overgang van oud naar nieuw. Deze kritiek ligt voor de hand met weinig duidelijke informatie en ‘veel mist” volgens de media. Ook de cijfermatige onderbouwing werd niet verstrekt en ook daar waren de leden van het FNV ledenparlement terecht wantrouwend en verbolgen over. Dit tekort aan cijfers heeft de Stichting Pensioenbehoud willen invullen door het laten opstellen van het rapport Biedt het pensioenakkoord ook een koopkrachtig pensioen voor gepensioneerden? van het Actuarieel Adviesbureau Confident (zie bijlage). In dit rapport wordt uitgegaan van de toezegging van de vakbonden dat de bestaande pensioenuitkeringen tenminste gelijk zullen blijven bij de overgang naar een nieuw stelsel..
De grafiek van bijlage 3 toont bij het ABP de reële pensioenontwikkeling, dus inclusief indexatie voor een goed pensioen. Bij een verwacht scenario als meest waarschijnlijke ontwikkeling van het pensioenakkoord tot 2040 (blauw gestreepte lijn) laat dit toch een negatieve trend zien. Dat betekent een blijvende daling tot circa 87% in plaats van een jaarlijkse stijging door indexatie zoals nu de inzet is voor een toegezegd nominaal ABP pensioen. Rampzalig voor de miljoenen gepensioneerden, omdat de politiek het pensioenakkoord wil invoeren voor bedrijfstakpensioenfondsen, ondernemingspensioenfondsen én beroepspensioenfondsen. In bijlage 5 is goed de negatieve invloed van de premiedemping te zien op onze opgebouwde pensioenen.
De grafiek van dezelfde bijlage 3 toont bij PMT ook de reële pensioenontwikkeling, dus inclusief indexatie voor een goed pensioen. Bij een verwacht scenario als meest waarschijnlijke ontwikkeling van het pensioenakkoord tot 2040 (blauw gestreepte lijn) wordt toch de nog sterkere negatieve trend duidelijk zichtbaar. Dat betekent een blijvende daling tot circa 82% in plaats van een jaarlijkse stijging door indexatie zoals nu de inzet is voor een toegezegd nominaal PMT pensioen. Ook hier leidt premiedemping tot een slechte ontwikkeling van de opgebouwde pensioenen.
Het CPB publiceerde opzettelijk pas op 19 juni haar notitie Nieuwe pensioenregels: effecten en opties van het doorontwikkelde contract en een overgang naar een vlak premiepercentage (zie bijlage). Daar staat in paragraaf 2.4, derde zin: “Bij de Standaardmethode wordt het vermogen van het fonds verdeeld door de uitkeringsrechten te vertalen naar een vermogen door de FTK-uitkeringsrechten contant te maken via de risicovrije rente.”
Het CPB volgt hiermee DNB als toezichthouder die sinds 2007 van het onjuiste standpunt bij de bepaling van de rekenrente ervan uitgaat, dat fondsen het nominale deel van de pensioenuitkeringen niet kunnen korten. De Hoge Raad heeft op 20 december 2019 echter bevestigd dat alleen verzekeraars geen mogelijkheid hebben tot korting van pensioenuitkeringen en dat pensioenfondsen die kortingsmogelijkheid wel hebben, “een wezenlijk verschil” aldus de rechtspraak.
De wet Nypels Groenman is op 1 januari 1992 in de Pensioen- en Spaarfondsenwet (PSW) onder artikel 8.5. en 8.6 in werking getreden. Daarin is bepaald dat fondsen uit de overrendementen overeenkomstige toeslagen aan slapers en pensioengerechtigden dienen te verlenen. Deze bepaling is in artikel 58 van de Pensioenwet (PW) ook overgenomen. Uit de parlementaire behandeling van de wet Nypels Groenman blijkt dat er een direct verband is gelegd tussen de rendementen van belegde middelen en de verlening van toeslagen. Sinds 2007 heeft DNB als toezichthouder dit wettelijk verband verbroken, hetgeen in strijd is met EU pensioenwetgeving.
Volgens het CPB wordt in het pensioenakkoord het individuele pensioen dan ook bepaald aan de hand van de op het moment van transitie bestaande risicovrije rente. Het aandeel van de gepensioneerden in het vermogen wordt uitgerekend op basis van de waarde van de respectieve aanspraken. Bij een risicovrije rente (van 0,3%) is de waarde van de aanspraken van jongeren veel hoger dan die van gepensioneerden. Tien jaar geleden was de risicovrije rente nog 3,5% en zou aan de gepensioneerden een veel groter bedrag zijn toegewezen. Dit is een vorm van stiekeme onteigening en volgens het EU Handvest Grondrechten dient dan daarvoor een schadevergoeding te worden gegeven. Bovendien is dit voorstel in strijd met de EU pensioenwetgeving IORP 2, want er moet sprake zijn van “een hoge mate van zekerheid” van het pensioen en dat hier geenszins het geval.
Een rekenvoorbeeld als toelichting op het pensioenakkoord volgens het CPB. Een gepensioneerde heeft op moment van pensionering een pensioen van €10.000,- p.j. Het pensioenfonds heeft voor de uitbetaling hiervan een bijbehorend bedrag aan belegde middelen nodig. Volgens het pensioenakkoord moet bij de uitbetaling van het pensioen een projectie redenment van stel 1,5% worden gebruikt. Dit percentage is afgeleid van beleggingen voor 2/3 in staatsobligaties en 1/3 in aandelen. Het feitelijk rendement van het fonds is hoger, stel 6%. Het overrendement is dan 6% minus 1,5% is 4,5% en die 4,5% blijft in het fonds. Indien het feitelijk rendement lager is dan het projectie rendement worden de ingegane pensioenen indirect gekort. Pensioengerechtigden hebben in dit voorstel dus altijd de lasten en nooit de lusten. Dit voorstel op basis van het pensioenakkoord wordt een casinopensioen met alleen maar nadelen voor de pensioengerechtigden.
Nieuwsbrief van de Stichting Pensioenbehoud van 22 juni 2020