Politieke reden voor wijziging van pensioenstelsel (6 jan. 2020)
De reden dat de politiek in het parlement als wetgever al meer dan een decennium probeert ons ‘beste pensioenstelsel ter wereld’ te wijzigen is vanwege het doorgeschoten neoliberale dogma van de ‘markt’ of ‘marktwerking’ als ordeningsmechanisme van onze samenleving. Concurrentie zou alle economische verdelingsproblemen moeten oplossen, maar er bestaat ook nog een algemeen belang. Vele onderzoeken met als thema Markt en Overheid hebben aangetoond, dat de markt zich niets gelegen laat liggen aan het algemeen of publieke belang. Dat publieke belang behartigen is specifiek de taak van de door ons aangestelde overheid als uitvoerder van de regels die de politiek als wetgever heeft bepaald. De overheid behoort te zorgen voor ‘sociale protectie’, aldus David Djaiz in zijn essay Slow Démocratie.
Marktwerking betekent echter het einde van het pensioenstelsel met ons huidige collectieve en solidaire pensioencontract uitgevoerd door non-profit pensioenfondsen. Daarin worden de pensioenrisico’s samen gedragen als onderdeel van de verzorgingsstaat. Marktwerking in ons pensioenstelsel wil zeggen omzetting van de toegezegde collectieve pensioenen in individuele pensioenpolissen. Die pensioenpolissen worden nu al door commerciële verzekeraars verkocht met lagere en jaarlijks variabele pensioenuitkeringen en met slechtere voorwaarden dan pensioenfondsen nu geven, juist ook voor de bestaande pensioenrechten.
Hoe tracht onze overheid deze marktwerking door te drukken? De verplichting om de marktwaarde van pensioenuitkeringen en van bezittingen te bepalen voor de balans van een pensioenfonds, is niet zo lang geleden voortgekomen uit wijziging van internationale accountantsregels. De overheid heeft nu regels opgesteld alsof er een markt voor waardebepaling van nominale pensioenuitkeringen zou bestaan. Die ‘markt’ bestaat echter niet. De vraag was dan hoe pensioenfondsen de marktwaarde van die verplichtingen moesten bepalen. De overheid als grootste werkgever zag een besparingsmogelijkheid.
Dat ging als volgt. De toekomstige pensioenuitkeringen moeten van de overheid en DNB sinds 2007 worden omgerekend in euro’s van nu met een rekenrente alsof er maar 0,4% rendement kan worden gemaakt. Maar sinds de jaren vijftig maakten pensioenfondsen jaarlijks tussen de 5% en 7% rendement. Er is geen reden om aan te nemen dat de rendementen in de toekomst tot het abnormaal lage niveau van 0,4% zouden zakken. Wetenschappelijk onderzoek heeft uitgewezen dat een vaste rekenrente 2,5% tot 3,0% rekening houdende met indexatie voor een goed pensioen echter wel juist en prudent is.
De bezittingen van een pensioenfonds zijn opgebouwd uit de premies plus de netto rendementen daarop. Daar zijn wel waarderingsmarkten voor zoals bij aandelen, obligaties, onroerend goed etc. De huidige uitkeringen zijn lager dan de premies en de rendementen kunnen geheel worden toegevoegd aan de belegde middelen van de pensioenfondsen. Dat vermogen is nu meer dan 1500 miljard euro. Terwijl volgens CBS cijfers in 2015 de opgebouwde pensioenaanspraken van werkenden nog geen 48 miljard euro bedroegen en aan toekomstige pensioenuitkeringen aan gepensioneerden 91 miljard euro, dat is in totaal 139 miljard euro. Dus minder dan 10% van de huidige bezittingen van de pensioenfondsen.
Door het gedwongen gebruik van deze onjuiste rekenrente van bijna nul procent, wordt het huidige pensioenstelsel met de uitkeringsovereenkomst opzettelijk onbetaalbaar gemaakt. De bedoeling is om dan iedereen te dwingen akkoord te gaan met een stelsel met individuele beschikbare premieregelingen, waarbij de risico’s niet solidair en collectief worden gedragen. Dan kunnen we de door de politiek veroorzaakte woekerpensioenen krijgen. Wilt u dat? Zo niet, laat dat dan weten aan de politieke partijen in de Tweede Kamer.
Nieuwsbrief van de Stichting Pensioenbehoud van 6 januari 2020