Skip to main content

Nieuwsbrieven Pensioenbehoud

De onzin van de ‘persoonlijke pensioenpotjes’ (23 jan. 2017)

Alle opgebouwde pensioenen zijn vorderingen op een pensioenfonds. Een opgebouwde pensioenaanspraak van de werkenden of een pensioenrecht van de gepensioneerden zijn bij collectieve pensioenovereenkomsten (cdc) wettelijk een vordering tot uitbetaling (tzt) van een op dat moment bekend pensioenbedrag. Deze vordering is iemands individuele eigendom zoals de Hoge Raad al in 2012 heeft bepaald, want de vordering valt onder het vermogensrecht volgens ons Burgerlijk Wetboek. Deze individuele vordering maakt deel uit van alle pensioenvorderingen op het betreffende pensioenfonds, die deze vorderingen dan pensioenverplichtingen noemt. Hetzelfde geldt voor individuele pensioenovereenkomsten (idc) bij een pensioenverzekeraar. Beide vormen kennen tegenwoordig vaak een vaste premie.

Er bestaat dus geen eigendom op een (afgescheiden) deel van het vermogen van het pensioenfonds. De door de werkgever betaalde premies en het daarop gemaakte rendement behoren toe aan het pensioenfonds. Dit is vergelijkbaar met een spaartegoed bij een bank met alleen een individueel vorderingsrecht op deze bank.

Sommige politieke partijen en organisaties zoals de overheid stellen voor om ons pensioenstelsel met de uitkeringsovereenkomsten van bedrijfstakpensioenfondsen te wijzigen in zogenaamde ‘individuele pensioenpotjes’, maar dat is onzin omdat de pensioenvorderingen al individueel zijn en de potjes zijn van het fonds. Wel zou het nuttig zijn indien op elk jaarlijks te verstrekken pensioenoverzicht ook het tot dat moment opgebouwde jaarbedrag aan pensioen zou worden vermeld. En bij kapitaal- en premie-overeenkomsten van verzekeraars (idc) het opgebouwde kapitaal, omdat in de opbouwfase nog geen pensioenbedrag kan worden opgegeven. Dat kan pas op de pensioendatum in tegenstelling tot uitkeringsovereenkomsten (cdc).

Bij de huidige uitkeringsovereenkomsten (cdc, want alle risico’s zijn reeds bij de deelnemer) bestaat de pensioenopgave wel uit een ‘doeluitkering’ op de datum van pensionering, omdat de mogelijkheid bestaat van het verlagen van het bedrag volgens de Pensioenwet. Dat kan niet bij verzekeraars, want zij kennen de ‘doeluitkering’ niet. En dat zou wel eens de reden kunnen zijn voor de werkgevers om zo sterk voor ‘individuele pensioenpotjes’ te pleiten met de overheid als werkgever voorop vanwege het ABP. Dan zijn de werkgevers af van hun laatste taakstelling om goed te zorgen voor een adequate voorziening van onze oude dag. Met als doel een afschaffing van pensioen als arbeidsvoorwaarde, want het moet een financieel product worden zoals de verzekeraars en hun adviseurs dat zo graag willen zien.
De daarbij gebruikte argumentatie snijdt totaal geen hout. Pensioenregelingen bestaan al vanaf 1881 (Stork) en niet sinds de oorlog. Het regelmatig wisselen van baan is echter van alle tijden ondanks de ontkenning daarvan. En al langere tijd bestaat ook de keuze om het pensioen mee te nemen naar het pensioenfonds van de nieuwe werkgever of niet. Kortom, er is geen nieuwe werkelijkheid. Alleen onwil.

Nieuwsbrief van de Stichting Pensioenbehoud van 23 januari 2017