Regeerakkoord schept pensioen problemen voor jongeren (26 nov. 2012)
In het nieuwste Regeerakkoord is door de VVD en PvdA afgesproken dat het jaarlijkse opbouwpercentage voor pensioenen verlaagd zal worden van de huidige 2,25 procent tot 1,75 procent. Dus na 40 jaar werken is dat 70 procent van het gemiddelde salaris. Maar volgens een artikel in de nieuwsbrief van 23 november van Investments and Pensions Nederland (IPN) ontvangen werknemers met een modaal inkomen van 30.000 euro op termijn 30 procent minder pensioen door de maatregelen in het Regeerakkoord. Voor inkomens boven de 100.000 euro is de teruggang nog groter, stelt het pensioenbedrijf Syntrus Achmea op basis van een eigen doorrekening van de pensioenplannen van de nieuwe regering. Daarnaast wil het kabinet gepensioneerden meer laten meebetalen aan de AOW.
Voorstel voor jongeren een te grote verslechtering van pensioenopbouw
Bij zijn onderzoek keek Syntrus Achmea onder meer naar de netto vervangingsratio, een internationaal gebruikte vergelijking tussen de netto pensioenuitkering en het netto verdiende loon. In 2011 schatte de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) deze voor modale inkomens in Nederland op ongeveer 100 procent: het netto pensioen was vrijwel gelijk aan het netto salaris voor de pensionering. Nu pensioenen steeds meer zijn gebaseerd op het gemiddelde in plaats van het laatstverdiende salaris, daalt de netto vervangingsratio naar 84 procent, aldus Syntrus Achmea. “De aangekondigde maatregelen van het kabinet zorgen voor een verdere daling naar 58 procent. In procenten is dat een extra teruggang van 30 procent. Dat betekent dat een jonge werknemer met een modaal inkomen, die net begint met pensioenopbouw, uiteindelijk 58 procent van zijn gemiddelde salaris als pensioen ontvangt: 40 procent minder dan de werknemer die in 2011 met pensioen ging.” Het bedrijf baseert zijn analyse op een scenario waarin de economie zich herstelt en pensioenfondsen voldoende geld hebben om de pensioenen te indexeren. Blijft dit herstel uit, dan valt de netto vervangingsratio lager uit dan 58 procent, aldus Syntrus Achmea.
Eerder suggereerde het ambtenarenpensioenfonds ABP al dat de verlaging van het jaarlijkse opbouw-percentage met 0,5 procent tot 1,75 procent over een opbouwperiode van 40 jaar zal leiden tot ongeveer 20 procent minder pensioen. Het regeringsvoornemen om de grens van de aftrekbaarheid van de pensioenpremies bij een salaris van 100.000 euro te leggen, gaat bovendien ten koste van de collectieve gedachte van het Nederlandse pensioenstelsel, aldus ABP. De Stichting Pensioenbehoud is voor een verlaging van het opbouwpercentage vanwege de langere levensduur van de jongeren die daardoor veel langer pensioen krijgen. De Stichting Pensioenbehoud pleit echter voor een minder rigoureuze verlaging. Met 15 procent verlaging is het langer leven wel verwerkt zoals is berekend door Dick Boeijen, actuaris bij pensioenuitvoerder PGGM in het FD van 22 november. Dus een opbouwpercentage van circa 2,0 procent. Als bovendien het belastingvrij pensioensparen wordt afgeschaft, dan moet daarover wel jaarlijks 1,2 procent vermogens-rendementsheffing worden betaald en dan levert pensioensparen in de derde pensioenpijler maar weinig op.
Brief aan staatssecretaris SZW Klijnsma
Op 16 november heeft de Stichting Pensioenbehoud een brief geschreven aan de nieuwe staatssecretaris van SZW mevrouw Jetta Klijnsma (zie bijlage ) met het verzoek om bij de uitwerking van het Regeerakkoord rekening te houden met twee knelpunten. Dat zijn de asymmetrische methode bij het korten van pensioenen binnen 3 jaar na een te lage dekkingsgraad en bij het ‘bijstempelen’ van gekorte pensioenen bij een goede dekkingsgraad over een periode van 15 jaar (moet gelijk zijn). Ook de methode van de rekenrente voor het berekenen van de pensioenverplichtingen voor de komende 60 jaar dient naar ons inzicht te worden vervangen door het lange termijn rendement minus een per fonds te bepalen risico-afslag afhankelijk van o.a. de vergrijzing van dat fonds. De pensioenen worden tenslotte betaald uit de rendementen, niet uit de rekenrente.
Zoals prof. Goudswaard op het recente congres van de Pensioenfederatie in een interview van IPN van 22 november opmerkte “De hogere rekenrente gaat weliswaar ten koste van jongeren, maar andere delen van de pensioenhervorming zoals premiestabilisatie, werken gunstiger uit voor jongeren. Volgens hem zijn de generatie-effecten in een nieuw reëel pensioencontract gemakkelijk te repareren door de beoogde egalisatiereserve te verhogen of de uitsmeerperiode van schokken op de financiële markten aan te passen. Ook pleitte hij voor een meer degressieve pensioenopbouw in plaats van de huidige doorsneepremie om overheveling van pensioengelden tussen generaties te voorkomen en dat zzp-ers ook de gelegenheid moeten krijgen om tweede pijlerpensioen op te bouwen. Goudswaard stelde ook dat het geplande invaarproces van oude pensioenrechten in een nieuw reëel pensioencontract goed gefaciliteerd moet worden om juridische claims te voorkomen. Wel verwacht hij dat dat vanwege de geplande verlaging van de opbouw tot 1,75 procent er een substantiële premieverlaging zou moeten komen. Maar daar zullen de pensioenfondsen ernstig onder lijden bij de opbouw van hun vermogen; dat is zeer onwenselijk en niet nodig bij premiestabilisatie. Om die redenen heeft de Stichting Pensioenbehoud een eigen voorstel tot verbetering van het pensioenstelsel opgesteld (zie onze website).
Nieuwsbrief van de Stichting Pensioenbehoud van 26 november 2012.