Skip to main content

Nieuwsbrieven Pensioenbehoud

Is onze levensverwachting wel zo zeker als DNB aanneemt? (9 juni 2014)

Er wordt veel geschreven over onze levensverwachting en meestal dat het een (financieel) probleem is voor de pensioenfondsen. En dat wij daarom langer moeten werken en dat de opbouw van de pensioenen wel wat lager kan. Dat laatste is intussen goedgekeurd door het parlement alleen vanwege de bezuinigingen die dat oplevert voor de regering. Daarnaast is de ingangsleeftijd van de AOW verhoogd, alleen zijn de aanvullende pensioenen daaraan nog niet aangepast. Het is echter de vraag hoe de hogere levensverwachting eigenlijk wordt vastgesteld. De berekening van de verwachting van ons langer leven wordt gebaseerd op statistische berekeningen op basis van sterftetafels  uit het verleden, dus het doortrekken van trends (Actuarieel Genootschap) en op basis van enqutes onder medici over het verwacht langer leven vanwege nieuwe medicijnen en behandelmethoden (CBS). Kortom, het zijn dus schattingen oftewel prognoses met een behoorlijke mate van onzekerheid bijvoorbeeld vanwege het mogelijk optreden van nieuwe ziekten. Maar De Nederlandsche Bank laat de pensioenfondsen deze prognoses gebruiken alsof het de absolute waarheid is.

Maar de bijbehorende onzekerheid van de prognoses wordt niet berekend.
Daarom is het zeer terecht dat twee pensioendeskundigen van het accountantskantoor PwC hierop de aandacht vestigen in het Financieel Dagblad van 2 juni. Daarin stellen zij dat we leven gemiddeld steeds langer en dat is goed nieuws voor onszelf. Maar het is ook duur nieuws, want vorig jaar hadden de Nederlandse pensioenfondsen € 10 miljard nodig om aan te sluiten op de sterfteprognose uit 2012 van het Actuarieel Genootschap. Drie jaar geleden moesten de voorzieningen zelfs met € 50 miljard omhoog als gevolg van de overgang naar de sterfteprognose uit 2010. Hoewel in de oude prognoses al rekening is gehouden met de toekomstige ontwikkeling van de overlevingskansen, zijn de effecten van een nieuwe sterftetafel toch elke keer weer aanzienlijk. Dit heeft gevolgen voor de dekkingsgraad, de indexatie, de premiestelling en het beleid van pensioenfondsen, aldus de auteurs.

Het is goed dat beide pensioendeskundigen er nog eens op wijzen dat vroeger ook reeds rekening werd gehouden met het steeds ouder worden. Tot 2007 op basis van de zogenaamde ‘sterftetafels’ met de werkelijke levensduur van de mensen en daarna op basis van de verwachting van de levensduur.De auteurs vervolgen dat het belang van sterfte-prognoses dus wel duidelijk is, zeker als we bedenken dat de toekomstige AOW-leeftijd er ook van afhangt, maar de grote onzekerheid blijft zwaar onderbelicht. Die onzekerheid van sterfteprognoses komt uiteraard door de onvoorspelbaarheid van toekomstige sterfte, maar ook door de kenmerken en de veranderlijkheid van de toegepaste projectiemodellen. Kleine afwijkingen in de werkelijke sterftewaarnemingen ten opzichte van een prognose hebben bij een volgende sterftetafel een aanzienlijk effect. Wijzigingen in het projectie-model leiden bij dezelfde gegevens tot een totaal andere prognose, aldus de auteurs.

Zij wijzen erop dat ondanks de grote onzekerheid van de projecties de prognosetafels maar één scenario laten zien, waarvan DNB vervolgens automatisch vindt dat pensioenfondsen het moeten hanteren. Logisch dat pensioenfondsen verder niet zoeken naar oplossingen of maatregelen in verband met de grote onzekerheid. Terwijl andere risico’s, zoals rente-, valuta- en beleggingsrisico’s, uitvoerig worden geanalyseerd, gemanaged en vaak afgedekt. Pensioenfondsen vangen in de huidige situatie achteraf en schoksgewijs de ontwikkeling van de sterfteverwachting op. Dat kan het lange termijnbeleid van het bestuur doorkruisen en onevenwichtigheid tussen generaties veroorzaken. Ook het afdekken van langlevenrisico wordt dan een bespreekbare optie voor pensioenfondsen, want nu wordt dat risico stilzwijgend bij de deelnemer gelegd in de vorm van een lager pensioen (!). De auteurs vinden het essentieel dat toekomstige prognosetafels (naar verwachting tweede helft 2014) worden aangevuld met expliciete aandacht voor de onzekerheid van de projecties, betrouwbaarheidsintervallen en sterftescenario’s. Een zeer goed voorstel van de auteurs.

Nieuwsbrief van de Stichting Pensioenbehoud van 9 juni 2014.