Skip to main content

Nieuwsbrieven Pensioenbehoud

Hoeveel jaren werken wij voor ons pensioen in Nederland (13 aug. 2012)

In ons voorstel tot de noodzakelijke aanpassing van ons huidige pensioenstelsel staat dat voor de aanvullende pensioenen een arbeidsduur van 45 jaar als pensioendatum zou moeten gelden, dus geen vaste leeftijd. Bij de AOW is de opbouwduur 50 jaar als ingezetene van Nederland, ook als men niet werkt. Maar hoeveel arbeidsjaren maken we in Nederland? Volgens het rapport Pension Adequacy in the European Union 2010-2050 van 23 mei 2012 werkten de Nederlandse mannen in 2010 gemiddeld 41,8 jaar zijnde de hoogste arbeidsduur in de EU en vrouwen werkten gemiddeld 36,1 jaar. Daarna kwamen de Zweedse en Deense mannen. Het laagste aantal arbeidsjaren m/v werden in 2010 in Hongarije gemaakt met 31,2 resp. 27,2 jaar gevolgd door  Italië als één na laagste in de EU met 34,7 resp. 29,6 jaar.

Deze verschillen in arbeidsduur die de daadwerkelijke opbouw van het wettelijke en aanvullend pensioen bepalen, laten de grote economische verschillen tussen EU-landen zien. Bij een langdurige opbouw is meer gespaard voor de pensioenen en leveren deze hogere pensioenen op met een betere koopkracht die goed is voor de economie van een land. Door bovendien collectief te sparen voor de pensioenen met een individuele aanspraak op pensioen en niet over te gaan naar individuele pensioenopbouw zoals door sommige jongeren bepleit, houden we de voordelen van lagere kosten. Dat komt ook doordat pensioenfondsen geen winststreven kennen en dus meer pensioen voor hetzelfde geld. Ook omdat we de risico’s van beleggen samen delen in en tussen de generaties evenals van ziekte en arbeidsongeschiktheid. Tevens krijgen nabestaanden een pensioen.

Hoe gaat het met de pensioenopbouw  in 2012?
Volgens een recent onderzoek van De Nederlandse Bank (DNB) onder de 25 grootste pensioenfondsen hebben de meeste pensioenfondsen vanwege de slechte financiële situatie hun premies verhoogd in plaats van de pensioenen te indexeren. Hierdoor is een achterstand in indexatie ontstaan van gemiddeld 7%. De premie werd verhoogd van gemiddeld 16,9% naar 17,4% van het salaris nadat de dekkingsgraad was gedaald van 107% naar 98%, vooral door de verder dalende lange rente. Dus geen lagere dekkingsgraad door een hogere levensverwachting, maar door een ‘virtuele’ rekenrente. Harry Geels van Inmaxxa Vermogensbeheer concludeert in De Financiële Telegraaf van   7 augustus dan ook: “Kortom, een arbitragevrije rekenrente is in theorie prima, maar niet als markten niet efficiënt functioneren, er kopers actief zijn die de markt manipuleren of regelgeving bepaalde beleggingen bevoor- of benadeelt. Een nadeel van de huidige methodiek is ook dat we worden geregeerd door de waan van de dag op de financiële markten. De kortetermijnfixatie op de actuele dekkingsgraad past niet bij een langetermijnbelegger die pensioenfondsen in principe zijn. De methodiek achter de rekenrente moet dus worden aangepast.”

Hoe denken anderen over de rekenrente?
Zoals de voorzitter van het pensioenfonds Zorg en Welzijn Hans Alders in het Financieel Dagblad van 9 augustus schrijft over de rekenrente: “Fondsen moeten zich rijk noch arm rekenen.” En daar zijn wij als bestuur het helemaal mee eens. Twee bestuursleden van het ABP schrijven in dezelfde uitgave : “Sinds het ABP marktconform mag beleggen (1993) heeft het ABP per jaar 7% rendement gemaakt. Zelfs  de afgelopen 10 jaar, met twee forse crisis, heeft het ABP nog 5,3% gemiddeld per jaar gemaakt. Het huidige benodigde rendement is slechts 2,9% en is dus een eitje.” Daarnaast heeft De Nederlandse Bank de beleggingsresultaten van de pensioensector over de perioden 2000-2010 berekend op jaarlijks 4,8%. Andere pensioenfondsen zoals Océ zijn gestopt met het gebruik van rentederivaten en beheersen het renterisico op een andere meer doorzichtige en begrijpelijke wijze, aldus het blad IPN van 9 augustus. Kortom, er komen steeds meer realistische geluiden.

Nieuwsbrief van de Stichting Pensioenbehoud van 13 augustus 2012.