Hoe gaat het verder met onze pensioenen? (29 april 2013)
Het kabinet en de sociale partners zijn het op 11 april eens geworden over de ‘sociale agenda voor de arbeidsmarkt van de 21e eeuw’, aldus het nieuwsbericht van de Rijksoverheid. En wat staat daarin over de pensioenen? “Het maximaal fiscaal gefaciliteerde percentage voor het opbouwen van de pensioenvoorziening wordt met 0,4% verlaagd. Bovendien vervalt de facilitering van pensioen boven een pensioengevend loon van € 100.000 per jaar. Het kabinet roept - ter ondersteuning van de koopkracht – sociale partners op pensioenpremies te verlagen, voor zover de financiële positie van het pensioenfonds dit toelaat.” Maar dat betekent een verdere uitholling van de pensioenfondsen waarin toch al te weinig premies binnenkomen en daarmee zullen de jongeren later de klos zijn.
“Sociale partners hebben aangegeven hier alternatieven voor of aanvullingen op te willen bedenken. Het kabinet geeft voor de uitwerking tot eind mei 2013 de gelegenheid, met een maximaal budgettair beslag van structureel € 250 miljoen.” De sociale partners denken aan een opbouwpercentage van 2% p.j. voor het middelloon, zodat voor jongeren terecht een beter pensioen is te bereiken.
“Op 1 januari van dit jaar is de AOW-leeftijd voor de eerste keer verhoogd, met een maand. Ter overbrugging voor mensen met een laag inkomen, die in een vut-regeling zitten en zich hier niet op hadden kunnen voorbereiden, wordt een overbruggingsregeling AOW-verhoging ingevoerd. In reactie op het verzoek van sociale partners om deze regeling uit te breiden, zal het kabinet het bereik van de overbruggingsregeling uitbreiden tot deelnemers met een inkomen tot 200% WML (300% WML voor paren).” Dus ook hier weer een onjuist inkomensbeleid via de pensioenen.
“Het sociaal akkoord moet nog worden goedgekeurd door de achterbannen van de organisaties van werkgevers en werknemers. Er is op dit moment sprake van een ’onderhandelaarsakkoord’.
Het kabinet gaat het parlement steun vragen voor de gemaakte afspraken. De voorstellen zullen daarna, in overleg met sociale partners en parlement, verder worden uitgewerkt in wetgeving.” Kortom, nog heel veel is onzeker en moet nog worden ingevuld. Wij zullen de Tweede Kamerleden informeren over onze visie.
Onderzoek van de commissie UFR naar de rekenrente
De pensioenfederatie heeft op 19 april in een brief aan deze onderzoekscommissie UFR over de rekenrente geschreven dat zij voorstander is van “een UFR-methodiek met een vaststelling op basis van een langjarig wereldwijd gewogen gemiddelde van de gerealiseerde reële rentes bij uitgifte van staatsobligaties, waarbij de waarnemingsperiode jaarlijks verschuift.” De bedoeling is een zeer geleidelijke aanpassing van de UFR op basis van marktomstandigheden, waardoor de invloed van de wijzigingen op de dekkingsgraad beperkt is. Ook over het nieuwe Financieel Toetsingskader (FTK) en de UFR wordt de voorkeur uitgesproken voor een 12-maands dekkingsgraadmiddeling.
Maar de Sociaal Economische Raad (SER) heeft een steen in de vijver van de rekenrente gegooid met haar advies over een alternatieve rekenrentemethode voor een stabielere rekenrente. De bedoeling is minder te korten in slechte tijden en minder uit te geven in goede tijden, aldus het FD van 26 april. Een van de bedenkers van dit advies is prof. Lans Bovenberg, kroonlid van de SER gesteund door de hoogleraren Arnoud Boot en Coen Teulings. Want de sociale partners verwachten dat de rekenrente die wordt vastgesteld door een commissie hoger wordt dan de huidige lage marktrente en dus een hogere dekkingsgraad geeft. Voor het Actuarieel Genootschap (AG) is belangrijk dat de UFR-methode als rentetermijnstructuur voldoet aan de principes van risicovrij, goed waarneembaar, robuust, verhandelbaar en valideerbaar.
Het hoogste netto vermogen en het hoogste inkomen in de eurozone
Een studie van de Europese Centrale Bank (ECB, zie bijlage) heeft aangetoond dat het hoogste netto vermogen (na aftrek van schulden) Luxemburg is met € 397.800 per huishouding en vervolgens Cyprus, Malta, België, Spanje, Italië, Frankrijk, Nederland (€ 103.600), Griekenland, Slovenië, Finland, Oostenrijk, Portugal, Slovakia en Duitsland (€ 51.400). De verklaring is dat zuidelijke landen een hoog percentage koophuizen en weinig schulden hebben. In Duitsland heeft maar 44% een koopwoning én weinig schulden. Nederland heeft 57% koopwoningen, maar is kampioen schulden maken. Wel hebben Nederland en Duitsland de hoogste inkomens in de Eurozone. Dit geeft een ander beeld.
Nieuwsbrief van de Stichting Pensioenbehoud van 29 april 2013.