De misplaatste paniek over de crisis van de pensioenfondsen (11 juni 2012)
In het dagblad Trouw van 5 juni schreef de emeritus hoogleraar Staathuishoudkunde en financieel toezicht Arend Vermaat als deskundige een zeer lezenswaardig artikel. Hij schreef dat hij als oud-voorzitter van de Pensioen- en Verzekeringskamer er zich eigenlijk niet mee wilde bemoeien, maar dat het nu te gek wordt. Al die verhalen over crises bij de pensioenfondsen: pensioenrechten korten vanwege de huidige lage dekkingsgraden! Staan de pensioenfondsen er dan echt zo slecht voor?
Soms wel, maar dan gaat het om speciale gevallen (zoals overrijpe fondsen of een faliekant verkeerd uitgepakt risicovol beleggingsbeleid). Maar globaal gesproken niet. Waarom dan die paniekverhalen?
Die worden veroorzaakt door de gehanteerde berekeningsmethodiek van de pensioenverplichtingen op lange termijn. De huidige toezichthouders zijn geheel in de ban geraakt van het 'boekhouden tegen actuele prijzen'.
Berekeningsmethode pensioenverplichtingen
Kort door de bocht geformuleerd: voor de berekening van de hoogte van alle pensioenverplichtingen (ook die van tien jaar en langer) wordt aangenomen dat de rentestand gelijk zal blijven aan de huidige rentestand voor risicovrije staatsobligaties met een looptijd van tien jaar. Dus dat het realistisch is om aan te nemen dat deze tienjaarsrente nog zo'n dertig tot veertig jaar zo'n 2 procent zal blijven. Dit lijkt mij zowel theoretisch als historisch gezien een tamelijk onzinnige veronderstelling.
Hoe zou het financiële toezicht op pensioenfondsen (en verzekeraars) er dan globaal uit moeten zien? Ik ben voorstander van drie toetsen.
- een korte-termijntoets (voor één à twee jaar) waarbij er voornamelijk op wordt gelet of er voldoende liquiditeiten zijn om aan de verplichtingen te voldoen.
- een middellange termijntoets (voor vijf tot tien jaar) op de vraag naar voldoende solvabiliteit (globaal) langs de huidige methodiek, maar dan alleen voor de verplichtingen lopend tot die tien jaar!
- een complete solvabiliteitstoets voor de gehele looptijd van baten en verplichtingen op basis van realistische veronderstellingen. Daarbij mag men aannemen dat zeker na tien jaar de (nominale) rentevoeten weer richting het historisch gemiddelde van minstens 4 procent zullen zijn gegaan. Zeker wanneer de eurocrisis bedwongen is, en mede gezien de enorme monetaire financiering van de laatste jaren en voorts de toenemende schaarste aan grondstoffen en voedingsmiddelen.
Levensverwachting, pensioenpremie en pensioenleeftijd
Maar is de levensverwachting dan recentelijk niet ontzettend opgelopen? Dat kost toch ook geld?
Ja, maar dit verschijnsel was overigens al jaren bekend. Het domweg doortrekken van deze trend is echter niet reëel. De zorgsector zal niet onbeperkt blijven groeien en ook dat heeft effect op de levensverwachting.
Maar de doorsnee pensioenpremies zijn kennelijk te laag geweest. Dus moeten we die verhogen. Eventueel kan dat via de ABP-dakpanmethode, waarin het verschil tussen de doorsnee premie en de actuele premie in vier tot vijf jaar wordt ingelopen. En voor hen die reeds met pensioen zijn gegaan: eventueel de uitkeringen enigszins korten op het moment dat zij de leeftijd bereiken van wat de gemiddelde levensverwachting was op het moment dat zij 65 jaar werden.
Is dit voldoende? Zeker niet! Zoals in 1987 het rapport van de Commissie Drees jr. al adviseerde: de AOW-leeftijd èn die voor de aanvullende pensioenen snel doch geleidelijk verhogen, bijvoorbeeld met één maand per jaar. Inmiddels is het 2012, en zijn we 25 jaar verder. Dus moet die pensioenleeftijd sneller omhoog!
Nieuwsbrief van de Stichting Pensioenbehoud van 11 juni 2012.