Zes vragen over het pensioenakkoord van 1 mei 2011
Nieuwsbrief SER
De opties voor de toekomst
Mensen worden ouder, de beroepsbevolking krimpt en de financiële markten zijn grillig. Dit alles maakt een herziening van het Nederlandse pensioenstelsel onontkoombaar. Vorig jaar juni sloten sociale partners een pensioenakkoord op hoofdlijnen. Maar de verdere uitwerking blijkt bijzonder gecompliceerd. Waar staan we nu met het akkoord?
Dorine van Kesteren
1. Wat is het belang van dit pensioenakkoord?
In tegenstelling tot het buitenland is er in Nederland geen sociale onrust over de pensioenen. Volgens Lans Bovenberg, hoogleraar economie aan de universiteit van Tilburg en plaatsvervangend kroonlid van de SER, mag Nederland zich daarmee gelukkig prijzen. ‘Dat komt mede doordat Nederland gezegend is met een moedige vakbeweging, die zelf verantwoordelijkheid draagt voor de tweede pensioenpijler: de aanvullende pensioenen. Dit vergroot het draagvlak voor pijnlijke maatregelen, zoals het koppelen van de pensioenleeftijd aan de levensverwachting. Als het pensioenakkoord mislukt, zal de overheid dit soort maatregelen eenzijdig moeten nemen, waardoor er spanningen in de samenleving kunnen ontstaan.’ Volgens hem komt er dan veel minder terecht van de grote opgave waarvoor Nederland staat: ‘De emancipatie van de ouderen op de arbeidsmarkt. Daarvoor heeft de overheid de sociale partners hard nodig. In die zin heeft dit niet alleen consequenties voor het pensioenstelsel, maar ook voor de sociale verhoudingen in de toekomst.’
2. Wat zijn de belangrijkste elementen van het akkoord?
Centrale gedachte is dat de pensioenpremies niet automatisch omhoog gaan als er meer geld nodig is voor de aanvullende pensioenen. Dat zal de komende jaren zeker het geval zijn, want we leven langer, waardoor pensioenfondsen steeds langer moeten uitkeren, en daarnaast hebben de fondsen te maken met schokken op de financiële markten en lagere rendementen. Om het demografische risico op te vangen, worden de AOW- en pensioenleeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. Vanaf 2015 wordt iedere vijf jaar bekeken wat de gemiddelde levensverwachting is. Het ziet er nu naar uit dat de pensioenleeftijd in 2020 naar 66 en in 2025 naar 67 gaat. Tegelijkertijd wordt gewerkt aan een gezamenlijk plan om de positie van ouderen op de arbeidsmarkt te versterken.
3. Waar liggen de beleggingsrisico’s?
Het idee is om die eerlijk te verdelen over de pensioenaanspraken van pensioengerechtigden én werkenden. Door voorzichtig te beleggen – geen aandelen, maar obligaties – kunnen pensioenfondsen meer zekerheid bieden over het pensioen dat mensen ontvangen. Zij maken dan echter weinig rendement. De keuze is aan de sociale partners, in samenspraak met het bestuur van pensioenfondsen: óf een lagere, zekere nominale pensioenuitkering óf een onzekere uitkering, maar met een grotere kans om gelijke tred te houden met de inflatie.
4. Wat is het verschil met het huidige pensioensysteem?
In de toekomst zijn er geen gegarandeerde pensioenen meer. De koopkracht van het pensioen is overigens nu ook al onzeker. Door de crisis op de financiële markten zijn de meeste pensioenaanspraken de afgelopen jaren niet of nauwelijks geïndexeerd. Bovenberg: ‘Er is dus ook nu al een aanzienlijk risico dat de inflatie de koopkracht van het pensioen uitholt. De meeste mensen denken in euro’s en onderschatten het funeste effect van inflatie op de koopkracht van hun pensioen.’ Bovendien bestaat bij het huidige beleggingsbeleid ook het gevaar dat de pensioenen moeten worden afgestempeld, dat wil zeggen: nominaal verlaagd. Dat komt doordat veel fondsen ook bij lage dekkingsgraden blijven beleggen in aandelen, om zoveel mogelijk rendement te halen. ‘Als je risicovol belegt, moet je rekening houden met tegenvallers. En bij de huidige lage dekkingsgraden – de verhouding tussen het aanwezige vermogen en de toekomstige verplichtingen – zijn er geen buffers om deze op te vangen.’
5. Wat zijn de obstakels op weg naar het akkoord?
Volgens Bovenberg zit de pijn vooral bij het verdwijnen van het automatisme ‘duurdere pensioenen = hogere premie’. ‘Er staat in het akkoord dat cao-partijen in goed overleg kunnen beslissen dat zij meer pensioenpremie gaan betalen, maar de bonden zien de intentie om de beleggingsrisico’s op te vangen in de pensioenaanspraken, toch als een verslechtering van hun onderhandelingspositie.’ Ze vrezen ook dat er een splitsing komt tussen oude en nieuw op te bouwen aanspraken. ‘Dat zou de collectiviteit en solidariteit aantasten.’ Daarnaast is er een juridisch probleem met de bestaande pensioenrechten. Kun je nieuwe regels laten gelden voor al opgebouwde rechten? Eerder al concludeerde het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid na advies van de landsadvocaat dat dit ‘zeer zorgvuldig’ moet gebeuren en de risico’s ‘aanzienlijk’ zijn. Pensioendeelnemers zouden zich voor de rechter kunnen beroepen op het eigendomsrecht van de rechten die ze al eerder hebben opgebouwd.
6. Wat zijn de opties voor de toekomst?
Bovenberg ziet er vier: de eerste is dat de overheid het risico neemt en een wet maakt die de sociale partners in staat stelt met terugwerkende kracht een nieuw pensioenstelsel te ontwerpen. Er is dan wel een kans dat de overheid later schadevergoeding moet betalen aan deelnemers die zich benadeeld voelen.
De tweede, meer behoudende optie is: de juridische problemen vermijden door het nieuwe stelsel zoveel mogelijk te laten aansluiten op het oude. Dan moeten de pensioenfondsen wel een fundamentele keuze maken: óf nominale garanties geven en risicoloos beleggen, waardoor het indexatieperspectief verdwijnt, óf voor koopkrachtbehoud gaan en risicovol beleggen, waardoor je de kans loopt de pensioenaanspraken soms nominaal te moeten verlagen. Nominale garanties en risicovol beleggen gaan niet samen.
De derde mogelijkheid is mensen te laten kiezen tussen nominale garanties en reële ambities. Wil je zeker zijn dat je altijd hetzelfde bedrag op je rekening krijgt? Of wil je een kans hebben op indexering en aanvaard je dan het risico dat de pensioenuitkering lager uitvalt als het slecht gaat met de economie? Het juridische probleem wordt dan verminderd omdat het een vrijwillige keuze is: mensen worden niet gedwongen hun eigendomsrechten op nominale garanties op te geven.
De vierde optie is het splitsen van het pensioenfonds in oude en nieuwe rechten. Voor de oude rechten kunnen de fondsen dan nominaal beleggen – in obligaties. Alles wat vanaf vandaag wordt opgebouwd, valt onder het nieuwe regime, waarbij de keuze moet worden gemaakt tussen een lagere, zekere nominale pensioenuitkering óf een onzekere, wellicht hogere uitkering.